|
De oude tijden
Oogheelkunde > De oude tijden

De oude tijden

De mens is altijd al gefascineerd geweest door het oog. In de prehistorie werden ogen op de muren van grotten gegraveerd, waardoor ze een diepe mystieke dimensie kregen. In het predynastieke Egypte (van 8000 tot 3400 voor Christus) won deze culturele eigenschap nog aan belang. Van Horus – de centrale god van het pantheon en belichaming van de hemel – wordt gezegd dat zijn ogen de zon en de maan zijn.

Egyptenaren, pioniers van de oogverzorging
Oog van Horus
Amulet met afbeelding van het oog van Horus. Aardewerk van de Achaemeniden, eind zesde – vierde eeuw voor Christus.
Herkomst: tell van de Apadana, Susa. Paris, Musée du Louvre
Sluiten

Volgens de mythologie raakte Horus zwaargewond aan één oog tijdens een gevecht met Seth, de oorlogsgod die Horus’ vader Osiris vermoordde. Thoth, afgebeeld als een ibis, genas het oog en gebruikte het zelfs om Osiris weer tot leven te wekken. Zo was Thoth voor de oude Egyptenaren de voorloper van de oogartsen. Het oog van Horus overleefde de legende en werd heel populair als geneeskrachtig amulet.

Al snel werd de Egyptische beschaving een koploper in de geneeskunde. Homerus, Herodotus, Plinius de Oudere: allemaal erkennen ze de voorsprong van de Egyptenaren op dit gebied. De vertaling van de hiërogliefen op de steen van Rosetta biedt inzicht in een reeks medische teksten, onder meer de beroemde papyrus ‘Edwin Smith’. Maar aangezien deze dateert uit 1500 voor Christus, gaat het vermoedelijk om een kopie van een oudere tekst (uit ongeveer 2600 voor Christus), geschreven door een geleerde met vele talenten: Imhotep. Sommigen beschouwen deze architect, dichter en filosoof ook als de vader van de geneeskunde. Het is algemeen geweten dat de Egyptenaren al oogprothesen maakten, voornamelijk voor mummies. Minder bekend is dat Imhotep 29 oogziekten beschreef.

Het woord cataract
Deze ziekte is zo oud als de wereld en is vandaag goed voor zeven miljoen operaties per jaar. De strijd tegen cataract is de voornaamste doelstelling van het plan Visie 2020 van de Wereldgezondheidsorganisatie. De naam komt van het Latijnse ‘cataractus’, wat waterval betekent (cf. het idee van de Egyptische watervallen op de Nijl). Er bestaan twee interpretaties van deze etymologie. Ofwel verwijst ze naar het gevoel dat je door een soort waterluik heen kijkt. Ofwel zou het gaan om een vertaling van ‘nazul-i-ah’, het Perzische woord voor waterval. De Perzische artsen geloofden immers, ten onrechte, dat cataract het gevolg was van een schadelijke vloeistof die zich in het oog verspreidde. De term ‘cataract’ is zeker in de elfde eeuw vertaald uit het Arabisch door de Tunesische monnik Constantijn de Afrikaan, want de Romeinen noemden deze ziekte ‘suffusio’.

In het World Museum van Liverpool kun je misschien wel de eerste instrumenten van de oogchirurgie bewonderen. Ze werden opgegraven uit het graf van koning Khasekhemwy, die meer dan 4700 jaar geleden in Opper-Egypte woonde. Het gaat om kopernaalden die misschien gebruikt werden om cataract te opereren. Deze geleidelijke vertroebeling van de ooglens, de natuurlijke lens achter de pupil, veroorzaakt vandaag nog altijd de helft van alle gevallen (ongeveer 20 miljoen) van blindheid ter wereld. Een van de uitdagingen van de hedendaagse oogheelkunde is “cataractoperaties toegankelijk maken voor iedereen”. Maar ook bij de Egyptenaren was cataract al een ernstig gezondheidsprobleem door het stof en het zand waaraan hun ogen blootstonden.

Naalden, ganzenvet en bezweringen
Papyrus Ebers
Papyrus Ebers
Sluiten

Bij wijze van operatie werden vlakke, geslepen kopernaalden ingebracht in het hoornvlies van de patiënt om de ooglens naar beneden te duwen en te doen kantelen in het glasvocht van het oog. Het was een vrij primitieve methode, maar ze zorgde ervoor dat de lichtstralen het netvlies weer bereikten. Na de operatie kon de patiënt opnieuw zien, maar jammer genoeg heel wazig. Of de Egyptenaren deze ziekte zo vroeg al begrepen hadden, daarover zijn de meningen wel verdeeld.

In de medische papyrus Ebers (omstreeks 1500 voor Christus), vernoemd naar de Duitse egyptoloog die hem kocht in Luxor in 1873, wordt dit soort operaties immers niet vermeld. Nochtans zijn negen pagina’s van de tekst gewijd aan oogziekten, met beschrijvingen van onder meer blefaritis (ontsteking van de oogleden), leukomen (vlekken op het hoornvlies door een oogletsel), trichiasis (een irriterende kromming van de wimpers in de richting van het oog) en de onvermijdelijke bindvliesontsteking en cataract.

De aanbevolen remedies bestonden vaak uit een combinatie van bezweringen en lotions op basis van verschillende dierlijke vloeistoffen. Zo werd cataract behandeld met “een papje op basis van ganzenvet en honing”, gecombineerd met een oproep aan de goden om “de remedie te versterken”. Bovendien had de make-up van de Egyptenaren niet alleen een cosmetisch nut maar ook sterke therapeutische eigenschappen. Een van de chemische elementen in de formule, laurioniet, bevatte loodionen “die het immuunsysteem stimuleerden en zo het oog beschermden tegen veel voorkomende infecties in de Nijlvallei”.

Sushruta: de Indische pionier
Susruta
Standbeeld van Sushruta in Patanjali Yogpeeth, Haridwar (Indië)
Sluiten

De Egyptenaren waren niet de enige pioniers van de oogheelkunde. Ook in het oude India manifesteerden de eerste vormen van oogchirurgie zich. In de Veda’s, de eerste heilige teksten, wordt al beschreven hoe men gewonde ogen probeerde te verwijderen. De Ayurveda, de traditionele Indische geneeskunde die zowel mondeling als schriftelijk werd overgeleverd, wijdt een van zijn pijlers, de Salakya-tantra, gedeeltelijk aan oogoperaties. Sommige bronnen menen dat de eerste oogbehandelingen op het Indische subcontinent werden uitgevoerd in 2500 voor Christus, maar in de geschriften van Sushruta vinden we al veel gedetailleerdere gegevens terug.

Oog om oog
Egypte en India waren al snel toonaangevend in de ooggeneeskunde. Maar de eerste sporen van de wettelijke formalisering van deze praktijk vinden we terug in Mesopotamië. De Codex van Hammourabi (omstreeks 1700 voor Christus), bekend om zijn wet ‘oog om oog, tand om tand’, legt op drastische wijze de tarieven voor oogoperaties vast. Zo wordt in een artikel duidelijk bepaald dat een chirurg tien sjekels moet krijgen (en vijf keer minder als het om een slaaf gaat) als hij erin slaagt een oog te redden door het open te snijden. Maar als er een medische fout gebeurt tijdens deze operatie, dan riskeert de chirurg dat zijn handen worden afgehakt …

Deze arts, van wie we maar weinig weten, zou in Varanasi gewoond hebben van 800 tot 600 voor Christus. Hij zou de Sushruta Sahita geschreven hebben, een uitvoerige verhandeling over “alle gebieden van de geneeskunde”, met achttien hoofdstukken over het oog. Volgens Sushruta bestond het oog uit vijf anatomische entiteiten: de wimpers, het ooglid, de harde oogrok en het hoornvlies, het vaatvlies (afscheiding onder de oogrok) en de pupil. Hij beschreef ook 76 oogziekten en manieren om ze te behandelen. Uiteraard kwam ook cataract aan bod, dat zeer vaak voorkwam doordat India dicht bij de evenaar ligt. Sushruta beschreef in detail een grondige methode om cataract te verminderen, een verdoving met cannabis en wijn, een postoperatief verband ingesmeerd met ghee (Indische boter) en wortelextracten, en de juiste manier om een naald vast te houden voor je ze in het oog prikt.

De Grieks-Romeinse tijd
Anatomie van het oog volgens Aristoteles en Galenus
Anatomie van het oog volgens Aristoteles en Galenus
Sluiten

De oogheelkundige kennis van de Grieken en de Romeinen werd sterk beïnvloed door het eerdere onderzoek van de Egyptenaren. Vooral dan bij de samenstelling van oogspoelingen, zalfjes die men in verdunde vorm aanbracht op oogontstekingen.

Hippocrates onderscheidde zich door zijn gedetailleerde beschrijving van trachoom (letterlijk ‘ruw oog’), een bacteriële oogontsteking die vandaag de hoofdoorzaak is van blindheid en die voornamelijk voorkomt in ontwikkelingslanden. De vader van de geneeskunde leverde vooral een bijdrage – zowel in de oogheelkunde als op andere gebieden – aan het onderscheid tussen het bovennatuurlijke en het goddelijke enerzijds en de uitoefening van de geneeskunde anderzijds.

Op dit gebied was het onderzoek van Alcmaeon van Croton (vijfde eeuw voor Christus) en Herophilus van Chalcedon (omstreeks 330 tot 260 voor Christus) vooral gericht op de anatomie van het oog. Ze worden met name geprezen omdat ze de eerste, zij het heel onnauwkeurige, beschrijvingen van de oogzenuw neerpenden. Herophilus werkte vooral in Alexandrië, op dat moment het hart van de Griekse wereld. Hij was een van de weinige geleerden uit die tijd die menselijke lichamen konden ontleden, iets wat toen een erg slechte naam had.

De Romeinen hadden altijd genoegen genomen met een zeer rudimentaire geneeskunde. Maar met de komst van de Griekse geleerden ontstond er ook in Rome geleidelijk aan interesse voor oogheelkunde, dankzij empiristen als Celsus (de eerste westerling die de behandeling van cataract beschreef, kort voor het christelijke tijdperk) en Rufus van Efese (eerste-tweede eeuw na Christus). Deze laatste zorgde vooral voor een duidelijkere kennis van de structuur van het oog dankzij de ontdekking van het bindvlies, het membraan dat een deel van het inwendige ooglid en de oogbol bedekt.

De ‘bril van Nero’
In de dertiende eeuw werden de eerste pogingen gedaan om een bril te maken, maar de beruchte Romeinse keizer Nero zou een van de eerste gebruikers van een ‘gezichtscorrector’ zijn geweest. Volgens de historicus Plinius de Oudere gebruikte Nero een smaragd om naar gladiatorengevechten te kijken. Een bril avant la lettre of een teken van Nero’s waanzin? We zullen het nooit weten.

Hij onderscheidde met name twee aparte ruimtes, de ene tussen het hoornvlies en de iris en de andere achter de ooglens tot aan het netvlies. Galenus bracht enkele wijzigingen aan in deze zeer schematische voorstelling van het oog, die nog nauwelijks zou evolueren tot aan Vesalius in het begin van de zestiende eeuw. De grote geneeskundige uit Pergamon was ook geïnteresseerd in de traankanalen.

In het begin van het christelijke tijdperk zette men ook de eerste stapjes in de optica. In Alexandrië onderzocht Ptolemeus (tweede eeuw na Christus) de reflectie en de breking van het licht, ongetwijfeld op basis van het onderzoek van Euclides en Archimedes.

De Arabieren aan zet
Thesaurus opticus Titelblatt
Omslag van een Latijnse uitgave van de Verhandeling over de optica van Ibn al-Haytham. De illustratie toont hoe Archimedes parabolische spiegels gebruikte om te voorkomen dat Romeinse schepen Syracuse zouden innemen
Sluiten

Na de val van het Romeinse rijk volgde in het Westen een sombere periode voor de wetenschap. Op het gebied van de oogheelkunde namen de Arabieren het voortouw, net als in heel wat andere domeinen. Ze namen tal van Griekse teksten over en vertaalden die in het Arabisch. Pas eeuwen later zouden deze teksten de Westerse samenleving bereiken. In de achtste eeuw ontdekte Yuahan Ibn Masawaih, een Assyrische arts uit Bagdad, een nieuwe operatiemethode voor cataract met behulp van een afzuigbuis. Deze techniek, die nooit echt doorbrak, werd twee eeuwen later verfijnd door Ammar bin Ali Al Mawsili. Hij paste deze methode toe in Egypte en Tiberias en gebruikte een spuit met een holle naald.

In de gouden eeuw van het kalifaat van de Abbasiden (van 850 tot 1258) kreeg het beroep van oogarts een belangrijke plaats in de samenleving. De wetenschappers van toen bouwden verder op de ontdekkingen van de Grieken en schreven een aanzienlijk aantal teksten bij elkaar. Een van de meest toonaangevende werken uit die tijd is het Boek van de tien verhandelingen over het oog, een van de 36 werken over het oog van Hunain Ibn Ishaq (808-873), en de Verhandeling over de optica van Ibn al-Haytham (965-1040).

Hunain Ibn Ishaq, sterk geïnspireerd door de Grieks-Romeinse artsen, liet heel wat latere Europese artsen kennismaken met het oeuvre van Galenus en maakte zo de weg vrij voor nieuwe oogonderzoeken.

De Verhandeling over de optica behandelde uiteenlopende domeinen, zoals de anatomie van het oog, optische illusies en psychologie. Dit werk bracht een belangrijke evolutie teweeg in het begrip van het gezichtsvermogen. De twee grote theorieën die in die tijd de overhand hadden, gingen ervan uit dat het zicht voortkwam uit stralen uit het oog (volgens Euclides en Ptolemeus) of dat externe objecten hun vorm doorgaven aan het oog (volgens Aristoteles en zijn leerlingen). Dankzij tal van experimenten met licht kwam Ibn al-Aytham tot de conclusie dat het zicht veeleer het gevolg is van lichtstralen die zich uit alle punten van een object in de richting van het oog voortbewegen.

De volgende twee eeuwen bleef de belangstelling voor oogheelkunde toenemen in de Arabische wereld. Er vonden weinig grote anatomische evoluties plaats (net als de Grieken en de Romeinen geloofden de Arabieren dat de oogzenuw leeg was), maar bepaalde behandelingstechnieken werden wel uitgediept. Zo werd trichiasis, de kromming van de wimpers in de richting van het oog, behandeld door de wimpers in kwestie te verwijderen en de wortels dicht te schroeien.

Nu blijft een belangrijke vraag onbeantwoord. Sinds het begin van de twintigste eeuw debatteren geschiedkundigen namelijk over de rol van Averroes in de identificatie van het netvlies als belangrijkste element voor het zicht. Galenus geloofde dat die eer was weggelegd voor de ooglens. Jammer genoeg zijn de teksten van de grote geleerde uit Cordoba te vaag om de twijfels weg te nemen.

Van de middeleeuwen tot de renaissance: de uitvinding van de corrigerende glazen
Dominicaan met een bril
Dominicaan met een bril (Portret van Hugues de Saint-Cher door Tommaso da Modena, 1352, klooster van San Niccolò, Treviso, Italië)
Sluiten

Op het einde van de middeleeuwen, toen de herovering van het Moorse Spanje begon, kwam de oogheelkunde geleidelijk aan op in West-Europa. Dit was vooral te danken aan de vertaling van bepaalde Arabische teksten in het Latijn, het contact met de Sefardische joden uit Spanje en de laatste overblijfselen van de Grieks-Romeinse kennis, voornamelijk in kloosters.

In de dertiende eeuw waren de teksten van wetenschappers niets meer dan herhalingen of compilaties van Arabische werken. De behandeling van cataract werd vaak uitgevoerd door rondtrekkende artsen en gevestigde chirurgen lieten oogoperaties links liggen. Een van de belangrijkste theoretici was een zekere Petrus Hispanicus. Hij legde zich vooral toe op ooghygiëne en medische behandelingen van oogziekten, maar waagde zich niet aan teksten over chirurgie. In 1276 werd hij paus, maar enkele maanden later stierf hij nadat het dak van zijn paleis was ingestort.

De vroegrenaissance was een slechte tijd voor de anatomie (dissecties bleven volledig achterwege), maar kende wel de opkomst van een cruciale uitvinding: de bril. De Berber Abbas Ibn Firnas (negende eeuw) was misschien wel de eerste steenhouwer die corrigerende glazen kon maken en dus de oorspronkelijke uitvinder van de bril. Maar het waren vooral de monniken uit de dertiende eeuw die onderzoek deden naar gezichtsproblemen. Zij waren de grootste lezers van die tijd en ontsnapten dus niet aan de kwellingen van de verziendheid.

Zo bevestigde de Engelse monnik Roger Bacon het nut van bolle lenzen om objecten te vergroten, geïnspireerd door de Verhandeling over de optica van Ibn al-Haytham. De eerste bril zou in 1250 in Italië gemaakt zijn, hoewel Marco Polo beweert dat de Chinezen brillen gebruikten omstreeks 1270. Er zijn vandaag zo veel verschillende versies dat het moeilijk is om de echte uitvinder aan te duiden. Wel weten we dat voor verziendheid aanvankelijk glazen of stenen gebruikt werden, verwerkt in monturen uit leer, metaal of bot. Ook is bekend dat de veren pas in de vijftiende eeuw hun intrede deden. De evolutie van de glasproductie (met name het glas uit Murano, een eiland bij Venetië) hangt nauw samen met de verspreiding van brillen in de veertiende eeuw.

De revolutionaire uitvinding van de boekdrukkunst (1450) zorgde ook voor een toenemende behoefte aan brillen. Zo groeide Firenze in het midden van het Quattrocento uit tot de draaischijf van de brillennijverheid en zag dankzij snelle innovaties de eerste bril voor bijziendheid in het midden van de vijftiende eeuw het levenslicht.

BRUSSELS EYE DOCTORS, SINT-MICHIELSLAAN 12-16, 1150 BRUSSEL – TEL. + 32 2 741 69 99